Information du mot voeden (néerlandais → espéranto: nutri)

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈvudə(n)/
Césurevoe·den

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) voed(ik) voedde
(jij) voedt(jij) voedde
(hij) voedt(hij) voedde
(wij) voeden(wij) voedden
(jullie) voeden(jullie) voedden
(gij) voedt(gij) voeddet
(zij) voeden(zij) voedden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) voede(dat ik) voedde
(dat jij) voede(dat jij) voedde
(dat hij) voede(dat hij) voedde
(dat wij) voeden(dat wij) voedden
(dat jullie) voeden(dat jullie) voedden
(dat gij) voedet(dat gij) voeddet
(dat zij) voeden(dat zij) voedden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
voedvoedt
Participes
Participe présentParticipe passé
voedend, voedende(hebben) gevoed

Exemples d’usage

Heb je de hongerigen gevoed?
Een elektromotor wordt gevoed via een tweeaderige kabel.

Traductions

afrikaansvoed
allemandbeköstigen; hegen; nähren; ernähren
anglaisfeed; nourish; foster; nurture
catalanalimentar; fomentar; mantenir; nodrir
danoisfodre; nære
espagnolalimentar; nutrir
espérantonutri
féringienføða
finnoisravita
françaisalimenter; nourrir
frison occidentalfiede
frison saterlandärneere; bekostigje; fodderje; neere
italienalimentare
latinalere; nutrire
papiamentoalimentá
portugaisalimentar; nutrir; sustenar
roumainhrăni
tchèqueživit