Information du mot benoemen (néerlandais → espéranto: nomumi)

Synonyme: benoemen tot

Parti du discoursverbe
Prononciation/bəˈnumə(n)/
Césurebe·noe·men

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) benoem(ik) benoemde
(jij) benoemt(jij) benoemde
(hij) benoemt(hij) benoemde
(wij) benoemen(wij) benoemden
(jullie) benoemen(jullie) benoemden
(gij) benoemt(gij) benoemdet
(zij) benoemen(zij) benoemden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) benoeme(dat ik) benoemde
(dat jij) benoeme(dat jij) benoemde
(dat hij) benoeme(dat hij) benoemde
(dat wij) benoemen(dat wij) benoemden
(dat jullie) benoemen(dat jullie) benoemden
(dat gij) benoemet(dat gij) benoemdet
(dat zij) benoemen(dat zij) benoemden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
benoembenoemt
Participes
Participe présentParticipe passé
benoemend, benoemende(hebben) benoemd

Exemples d’usage

Ook benoemde de overheid twee commissarissen bij de verzekeraar.
Cugel, ik benoem jou tot woordvoerder van ons bedrijf.
Bolsonaro benoemde een generaal, Eduardo Pazuello, tot tijdelijke vervanger.

Traductions

afrikaansbenoem
allemandernennen
anglaisappoint; nominate
espagnolnombrar
espérantonomumi
frison occidentalbeneame ta; beneame