Information du mot stationeren (néerlandais → espéranto: loki)

Synonymes: plaatsen, situeren

Parti du discoursverbe
Prononciation/stasjoˈnerə(n)/
Césuresta·ti·o·ne·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) stationeer(ik) stationeerde
(jij) stationeert(jij) stationeerde
(hij) stationeert(hij) stationeerde
(wij) stationeren(wij) stationeerden
(jullie) stationeren(jullie) stationeerden
(gij) stationeert(gij) stationeerdet
(zij) stationeren(zij) stationeerden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) stationere(dat ik) stationeerde
(dat jij) stationere(dat jij) stationeerde
(dat hij) stationere(dat hij) stationeerde
(dat wij) stationeren(dat wij) stationeerden
(dat jullie) stationeren(dat jullie) stationeerden
(dat gij) stationeret(dat gij) stationeerdet
(dat zij) stationeren(dat zij) stationeerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
stationeerstationeert
Participes
Participe présentParticipe passé
stationerend, stationerende(hebben) gestationeerd

Exemples d’usage

De onafhankelijkheid van de regio wordt door geen enkel land erkend, hoewel Rusland wel betrekkingen met Transnistrië onderhoudt en zo’n vijftienhonderd militairen in het gebied heeft gestationeerd.

Traductions

allemandlegen; stellen
anglaisplace
espagnolacomodar; situar
espérantoloki
françaisplacer; poser; situer
frison saterlandlääse; staale
portugaisacomodar; colocar
tchèquedát; položit; postavit; umístit