Information du mot bedekken (néerlandais → espéranto: kovri)

Synonymes: beleggen, dekken, overtíjgen, toedekken

Parti du discoursverbe
Prononciation/bəˈdɛkə(n)/
Césurebe·dek·ken

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) bedek(ik) bedekte
(jij) bedekt(jij) bedekte
(hij) bedekt(hij) bedekte
(wij) bedekken(wij) bedekten
(jullie) bedekken(jullie) bedekten
(gij) bedekt(gij) bedektet
(zij) bedekken(zij) bedekten
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) bedekke(dat ik) bedekte
(dat jij) bedekke(dat jij) bedekte
(dat hij) bedekke(dat hij) bedekte
(dat wij) bedekken(dat wij) bedekten
(dat jullie) bedekken(dat jullie) bedekten
(dat gij) bedekket(dat gij) bedektet
(dat zij) bedekken(dat zij) bedekten
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
bedekbedekt
Participes
Participe présentParticipe passé
bedekkend, bedekkende(hebben) bedekt

Traductions

albanaismbuloj
allemandbelegen; decken; bedecken; einhüllen; verhüllen; zudecken; abdecken; verdecken; überziehen; überschütten; überhäufen; umfassen; zurücklegen; sich ausdehnen; sich erstrecken; ausführlich behandeln; abhandeln; überdecken
anglaiscover
catalancobrir; tapar; abrigar
danoisdække
espagnolcubrir; tapar
espérantokovri
féringienfjala; hylja
finnoispeittää
françaiscouvrir; recouvrir
frison occidentalbedekke; dekke
frison saterlandbedäkke; belääse; däkke; ferhülje; ienhülje; toudäkke
islandaisþekja; hylja
italiencoprire
latinoperire; tegere
luxembourgeoisbedecken
papiamentokubri
portugaisacobertar; cobrir; revestir
roumainacoperi
sranantapu
suédoisbetäcka; hölja; skyla; täcka; övertäcka