Information du mot leren (néerlandais → espéranto: instrui)

Synonymes: bijbrengen, onderrichten, onderwijs geven, onderwijzen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈleːrə(n)/
Césurele·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) leer(ik) leerde
(jij) leert(jij) leerde
(hij) leert(hij) leerde
(wij) leren(wij) leerden
(jullie) leren(jullie) leerden
(gij) leert(gij) leerdet
(zij) leren(zij) leerden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) lere(dat ik) leerde
(dat jij) lere(dat jij) leerde
(dat hij) lere(dat hij) leerde
(dat wij) leren(dat wij) leerden
(dat jullie) leren(dat jullie) leerden
(dat gij) leret(dat gij) leerdet
(dat zij) leren(dat zij) leerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
leerleert
Participes
Participe présentParticipe passé
lerend, lerende(hebben) geleerd

Exemples d’usage

En zou je me dan magie leren?
Priscianus leerde Latijn aan kinderen die het al kenden.
Zijn vader leerde hem de beginselen van de astrologie, de alchemie en de geneeskunde.

Traductions

afrikaansonderwys
allemandlehren; belehren; instruieren; unterrichten; unterweisen; ausbilden
anglaisteach
bas allemandleyren; leren; lyren; upleiden
catalanensenyar
créole jamaïcaintiich
danoisundervise
espagnolenseñar; instruir
espérantoinstrui
féringienkenna; læra; undirvísa
finnoisopettaa
françaisapprendre; enseigner; instruire
frison saterlandbeleere; instruierje; leere; unnergjuchte
hawaiienaʻo
hongroisoktat; tanít
italieninsegnare; instruire
latindocere
malaisajar … mengajar
papiamentoinstruí
polonaisnauczać
portugaisensinar; instruir; lecionar
srananleri
suédoisundervisa
tchèquepoučit