Information du mot aanrekenen (néerlandais → espéranto: imputi)

Synonymes: toedichten, toerekenen, toeschrijven, wijten, ten laste leggen, in de schoenen schuiven

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈanrekənən/
Césureaan·re·ke·nen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) reken aan(ik) rekende aan
(jij) rekent aan(jij) rekende aan
(hij) rekent aan(hij) rekende aan
(wij) rekenen aan(wij) rekenden aan
(jullie) rekenen aan(jullie) rekenden aan
(gij) rekent aan(gij) rekendet aan
(zij) rekenen aan(zij) rekenden aan
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) aanrekene(dat ik) aanrekende
(dat jij) aanrekene(dat jij) aanrekende
(dat hij) aanrekene(dat hij) aanrekende
(dat wij) aanrekenen(dat wij) aanrekenden
(dat jullie) aanrekenen(dat jullie) aanrekenden
(dat gij) aanrekenet(dat gij) aanrekendet
(dat zij) aanrekenen(dat zij) aanrekenden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
reken aanrekent aan
Participes
Participe présentParticipe passé
aanrekenend, aanrekenende(hebben) aangerekend

Exemples d’usage

Zij rekenden hem immers persoonlijk de financiële problemen aan waarin Italië verkeert.

Traductions

allemandimputieren; zur Last legen; zuschreiben; unterstellen; bezichtigen; anrechnen; abziehen; abschreiben
anglaisattribute; credit
espagnolachacar; valorar en
espérantoimputi
féringienbrigsla; geva í part; seta inn; skuldseta
frison saterlandtouschrieuwe; touskrieuwe