Information du mot knoeien (néerlandais → espéranto: fuŝi)

Synonymes: beunhazen, broddelen, hannesen, modderen, stuntelen, verhaspelen, verknoeien, verprutsen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈknujə(n)/
Césureknoei·en

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) knoei(ik) knoeide
(jij) knoeit(jij) knoeide
(hij) knoeit(hij) knoeide
(wij) knoeien(wij) knoeiden
(jullie) knoeien(jullie) knoeiden
(gij) knoeit(gij) knoeidet
(zij) knoeien(zij) knoeiden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) knoeie(dat ik) knoeide
(dat jij) knoeie(dat jij) knoeide
(dat hij) knoeie(dat hij) knoeide
(dat wij) knoeien(dat wij) knoeiden
(dat jullie) knoeien(dat jullie) knoeiden
(dat gij) knoeiet(dat gij) knoeidet
(dat zij) knoeien(dat zij) knoeiden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
knoeiknoeit
Participes
Participe présentParticipe passé
knoeiend, knoeiende(hebben) geknoeid

Traductions

allemandpfuschen; verpfuschen; verhunzen; verderben
anglaisbungle; blunder; foozle
catalanadobassar; pastifejar; potinejar
espagnolchafallar; chapucear
espérantofuŝi
féringienbongla; fesja; klombra
finnoishutiloida
françaisgâcher
frison saterlandfuchelje; fuddelje; fuskje; kwaksalwerje; ruusje
portugaisborrar; fazer às pressas; trabalhar mal
turcazdırmak