Information du mot bezien (néerlandais → espéranto: rigardi)

Synonymes: aanschouwen, schouwen, aanzien, beschouwen, bekijken, zien naar, kijken naar, aankijken

Parti du discoursverbe
Prononciation/bəˈzin/
Césurebe·zien

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) bezie(ik) bezag
(jij) beziet(jij) bezag
(hij) beziet(hij) bezag
(wij) bezien(wij) bezagen
(jullie) bezien(jullie) bezagen
(gij) beziet(gij) bezaagt
(zij) bezien(zij) bezagen
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) bezie(dat ik) bezage
(dat jij) bezie(dat jij) bezage
(dat hij) bezie(dat hij) bezage
(dat wij) bezien(dat wij) bezagen
(dat jullie) bezien(dat jullie) bezagen
(dat gij) beziet(dat gij) bezaget
(dat zij) bezien(dat zij) bezagen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
beziebeziet
Participes
Participe présentParticipe passé
beziend, beziende(hebben) bezien

Exemples d’usage

Puc bezag Bordon met verbazing.
Ik bezie die tempel voorlopig nog als een hersenschim en ik geef u de raad uw plannen op te geven.
Ik was jong en krachtig en mij bezag hij welwillend.
De markies hief zijn lorgon en bezag heer Ollie met koele blik.

Traductions

afrikaanskyk na; bekyk
allemandansehen; anblicken; anschauen; sehen nach; angucken
anglaislook at; view
bas allemandbeskouwen
créole jamaïcainluk pan
danoisbetragte; se på
espérantorigardi
françaisregarder
frison occidentalsjen nei; besjen
scotsluik at
thaïดู