Information du mot rijden (néerlandais → espéranto: sketi)

Synonyme: schaatsen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈrɛi̯də(n)/, /ˈrɛi̯jə(n)/
Césurerij·den

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) rij, rijd(ik) reed
(jij) rijdt(jij) reed
(hij) rijdt(hij) reed
(wij) rijden(wij) reden
(jullie) rijden(jullie) reden
(gij) rijdt(gij) reedt
(zij) rijden(zij) reden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) rijde(dat ik) rede
(dat jij) rijde(dat jij) rede
(dat hij) rijde(dat hij) rede
(dat wij) rijden(dat wij) reden
(dat jullie) rijden(dat jullie) reden
(dat gij) rijdet(dat gij) redet
(dat zij) rijden(dat zij) reden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
rij, rijdrijdt
Participes
Participe présentParticipe passé
rijdend, rijdende(hebben/zijn) gereden

Exemples d’usage

De volgende morgen immers zou er een tocht worden gereden van Haarlem naar Hoorn en van Hoorn weer terug naar Haarlem, samen een goede 120 km.

Traductions

allemandSchlittschuh laufen
anglaisskate
danoisløbe på skøjter
espagnolpatinar
espérantosketi; glitkuri