Information du mot zich prepareren (néerlandais → espéranto: prepari sin)

Synonymes: zich opmaken, zich voorbereiden, zijn voorbereidingen treffen, zich aangorden

Parti du discoursverbe pronominal

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) prepareer mij(ik) prepareerde mij
(jij) prepareert je(jij) prepareerde je
(hij) prepareert zich(hij) prepareerde zich
(wij) prepareren ons(wij) prepareerden ons
(jullie) prepareren ons(jullie) prepareerden ons
(gij) prepareert u(gij) prepareerdet u
(zij) prepareren zich(zij) prepareerden zich
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) mij preparere(dat ik) mij prepareerde
(dat jij) je preparere(dat jij) je prepareerde
(dat hij) zich preparere(dat hij) zich prepareerde
(dat wij) ons prepareren(dat wij) ons prepareerden
(dat jullie) ons prepareren(dat jullie) ons prepareerden
(dat gij) u prepareret(dat gij) u prepareerdet
(dat zij) zich prepareren(dat zij) zich prepareerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
prepareer jeprepareert je
Participes
Participe présentParticipe passé
zich preparerend, zich preparerende(hebben) zich geprepareerd

Exemples d’usage

Ik moet mij prepareren.
Want door de beslommeringen van die dag had hij geen tijd gehad om zich te prepareren.
Poirot had zich geprepareerd voor deze ontmoeting.