Information du mot disputeren (néerlandais → espéranto: disputi)

Synonymes: redetwisten, strijden, twisten

Parti du discoursverbe
Prononciation/dɪspyˈterə(n)/
Césuredis·pu·te·ren

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) disputeer(ik) disputeerde
(jij) disputeert(jij) disputeerde
(hij) disputeert(hij) disputeerde
(wij) disputeren(wij) disputeerden
(jullie) disputeren(jullie) disputeerden
(gij) disputeert(gij) disputeerdet
(zij) disputeren(zij) disputeerden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) disputere(dat ik) disputeerde
(dat jij) disputere(dat jij) disputeerde
(dat hij) disputere(dat hij) disputeerde
(dat wij) disputeren(dat wij) disputeerden
(dat jullie) disputeren(dat jullie) disputeerden
(dat gij) disputeret(dat gij) disputeerdet
(dat zij) disputeren(dat zij) disputeerden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
disputeerdisputeert
Participes
Participe présentParticipe passé
disputerend, disputerende(hebben) gedisputeerd

Traductions

allemanddisputieren; streiten; sich streiten
anglaisargue; dispute
catalandisputar
espagnoldisputar
espérantodisputi
féringienkjakast
françaisse disputer
frison saterlanddisputierje; kibbelje; striedje
hongroistársalog
polonaisspierać się
portugaiscontender; disputar; porfiar
tchèquehádat se; přít se