Information du mot klimmen (néerlandais → espéranto: grimpi)

Synonyme: klauteren

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈklɪmə(n)/
Césureklim·men

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) klim(ik) klom
(jij) klimt(jij) klom
(hij) klimt(hij) klom
(wij) klimmen(wij) klommen
(jullie) klimmen(jullie) klommen
(gij) klimt(gij) klomt
(zij) klimmen(zij) klommen
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) klimme(dat ik) klomme
(dat jij) klimme(dat jij) klomme
(dat hij) klimme(dat hij) klomme
(dat wij) klimmen(dat wij) klommen
(dat jullie) klimmen(dat jullie) klommen
(dat gij) klimmet(dat gij) klommet
(dat zij) klimmen(dat zij) klommen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
klimklimt
Participes
Participe présentParticipe passé
klimmend, klimmende(hebben/zijn) geklommen

Exemples d’usage

Ze klommen uit de boom en vluchtten naar het noorden.
Meteen opende Cugel het venster en klom naar binnen.
En toen zij in het schip geklommen waren, ging de wind liggen.
De gevangenen klommen een voor een op het dak en lieten zich op de grond zakken.
Hij keek het verdwijnende autootje peinzend na en begon toen uit zijn boom te klimmen.

Traductions

afrikaansklim
allemandklettern; klimmen
anglaisclimb
anglais (vieil anglais)climban
catalanenfilar‐se; escalar; grimpar
danoisklatre
espagnoltrepar
espérantogrimpi
féringienklintra; klíva
françaisgravir; grimper
frison occidentalklimme; kliuwe
frison saterlandklatterje; klauerje; klieuwe
gaélique écossaisdìrich
hongroismászik
malaisdaki
norvégienklatre
portugaisdescer; subir; trepar
scotsclim
sranankren
suédoiskliva; klättra
turctırmanmak