Informo pri la vorto koken (nederlanda → esperanto: boligi)

Sinonimo: doen koken

Vortspecoverbo
Prononco/ˈkokə(n)/
Dividoko·ken

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) kook(ik) kookte
(jij) kookt(jij) kookte
(hij) kookt(hij) kookte
(wij) koken(wij) kookten
(jullie) koken(jullie) kookten
(gij) kookt(gij) kooktet
(zij) koken(zij) kookten
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) koke(dat ik) kookte
(dat jij) koke(dat jij) kookte
(dat hij) koke(dat hij) kookte
(dat wij) koken(dat wij) kookten
(dat jullie) koken(dat jullie) kookten
(dat gij) koket(dat gij) kooktet
(dat zij) koken(dat zij) kookten
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
kookkookt
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
kokend, kokende(hebben) gekookt

Uzekzemploj

Kook enige draadjes wol met natronloog en voeg daarna wat loodacetaatoplossing toe.
Het water zal hier wel te drinken zijn als we het koken.
Het had gekookt moeten worden om het geschikt te maken om gedronken te worden, maar aangezien wij geen blik hebben, kunnen wij het niet doen.

Tradukoj

afrikansokook
anglaboil
danakoge
esperantoboligi
feroafáa at kóka
germanakochen; kochen lassen; aufkochen; zum Kochen bringen; sieden
islandasjóða
italabollire; far bollire
jamajka-kreolabwail
okcidenta frizonakoaitsje
platgermanakoaken
portugalaaferventar; ferver
skotabyle
skota gaelabruich
svedakoka