Sinonimoj: antwoorden, antwoorden op, antwoord geven, wedervaren
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) verantwoord | (ik) verantwoordde |
(jij) verantwoordt | (jij) verantwoordde |
(hij) verantwoordt | (hij) verantwoordde |
(wij) verantwoorden | (wij) verantwoordden |
(jullie) verantwoorden | (jullie) verantwoordden |
(gij) verantwoordt | (gij) verantwoorddet |
(zij) verantwoorden | (zij) verantwoordden |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) verantwoorde | (dat ik) verantwoordde |
(dat jij) verantwoorde | (dat jij) verantwoordde |
(dat hij) verantwoorde | (dat hij) verantwoordde |
(dat wij) verantwoorden | (dat wij) verantwoordden |
(dat jullie) verantwoorden | (dat jullie) verantwoordden |
(dat gij) verantwoordet | (dat gij) verantwoorddet |
(dat zij) verantwoorden | (dat zij) verantwoordden |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
verantwoord | verantwoordt |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
verantwoordend, verantwoordende | (hebben) verantwoord |