Informo pri la vorto opharken (nederlanda → esperanto: rasti)

Sinonimoj: aanharken, harken, rijven, uitkammen

Vortspecoverbo
Prononco/ˈɔpɦɑrkə(n)/
Dividoop·har·ken

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) hark op(ik) harkte op
(jij) harkt op(jij) harkte op
(hij) harkt op(hij) harkte op
(wij) harken op(wij) harkten op
(jullie) harken op(jullie) harkten op
(gij) harkt op(gij) harktet op
(zij) harken op(zij) harkten op
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) opharke(dat ik) opharkte
(dat jij) opharke(dat jij) opharkte
(dat hij) opharke(dat hij) opharkte
(dat wij) opharken(dat wij) opharkten
(dat jullie) opharken(dat jullie) opharkten
(dat gij) opharket(dat gij) opharktet
(dat zij) opharken(dat zij) opharkten
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
hark opharkt op
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
opharkend, opharkende(hebben) opgeharkt

Tradukoj

anglarake
ĉeĥahrabat
esperantorasti
feroaraka saman
finnaharavoida
francarâteler
germanaharken
hispanarastrillar
islandaraka
okcidenta frizonaklauje
portugalajuntar; limpar
rusaгрести
saterlanda frizonaRieuwe; Tooge
svedakratta; räfsa