Informo pri la vorto vieren (nederlanda → esperanto: festi)

Sinonimoj: feestvieren, fuiven, feesten

Vortspecoverbo
Prononco/ˈviːrə(n)/
Dividovie·ren

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) vier(ik) vierde
(jij) viert(jij) vierde
(hij) viert(hij) vierde
(wij) vieren(wij) vierden
(jullie) vieren(jullie) vierden
(gij) viert(gij) vierdet
(zij) vieren(zij) vierden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) viere(dat ik) vierde
(dat jij) viere(dat jij) vierde
(dat hij) viere(dat hij) vierde
(dat wij) vieren(dat wij) vierden
(dat jullie) vieren(dat jullie) vierden
(dat gij) vieret(dat gij) vierdet
(dat zij) vieren(dat zij) vierden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
vierviert
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
vierend, vierende(hebben) gevierd

Uzekzemploj

Dat moet gevierd worden, zou ik zeggen.
Dat Fabre in 1915 de eenennegentig haalde, wilde immers niet zeggen dat ik in 2015 mijn honderdentiende verjaardag zou kunnen vieren.
Dit is beslist iets wat me moeten vieren.

Tradukoj

albanafestoj
anglacelebrate
danafejre; feste
esperantofesti
feroahalda; hátíðarhalda
finnajuhlia
francafêter
germanafeiern; begehen
hispanacelebrar una fiesta
islandaskemmta sér
katalunacelebrar; fer festa; festivar
norvegafeste
okcidenta frizonafeestje
papiamentofiesta
portugalacelebrar; festejar
rumanasărbători
saterlanda frizonafierje
svedafesta; ha fest; kalasa