Informo pri la vorto delegeren (nederlanda → esperanto: delegi)

Sinonimo: afvaardigen

Vortspecoverbo
Prononco/deleˈɣeːrə(n)/, /deləˈɣeːrə(n)/
Dividode·le·ge·ren

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) delegeer(ik) delegeerde
(jij) delegeert(jij) delegeerde
(hij) delegeert(hij) delegeerde
(wij) delegeren(wij) delegeerden
(jullie) delegeren(jullie) delegeerden
(gij) delegeert(gij) delegeerdet
(zij) delegeren(zij) delegeerden
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) delegere(dat ik) delegeerde
(dat jij) delegere(dat jij) delegeerde
(dat hij) delegere(dat hij) delegeerde
(dat wij) delegeren(dat wij) delegeerden
(dat jullie) delegeren(dat jullie) delegeerden
(dat gij) delegeret(dat gij) delegeerdet
(dat zij) delegeren(dat zij) delegeerden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
delegeerdelegeert
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
delegerend, delegerende(hebben) gedelegeerd

Uzekzemploj

Aan wie moet ik het werk nu delegeren?
U moet veel meer delegeren.

Tradukoj

angladelegate
esperantodelegi
francadéléguer
germanaabordnen; delegieren; entsenden
hispanadelegar
hungaradelegál; kiküld
katalunadelegar
okcidenta frizonaôffurdigje
portugaladelegar; deputar
saterlanda frizonadelegierje; ou‐oardenje