Sinonimoj: aan het werk gaan, aan het werk tijgen, zich aan het werk begeven, aan de gang gaan
Vortspeco | nekonata parolparto |
---|
Divido | aan de slag gaan |
---|
Wij vonden de spade, en gingen aan de slag.
Dan gaat de Linda (haar werknaam) weer aan de slag bij La Cloche aan de Amsterdamsestraatweg in Utrecht.
Ik zou maar meteen aan de slag gaan als ik jullie was.