Información sobre la palabra Spanjaard (neerlandés → Esperanto: hispano)

Sinónimo: Spanjool

Categoría gramaticalsustantivo
Pronunciación/ˈspɑɲaːrt/
SeparaciónSpan·jaard
PluralSpanjaarden

Muestras de uso

Hij is Spanjaard van geboorte.
Waarom zou iemand die slim genoeg was om opperhoofd te worden, een groep Spanjaarden in zijn huis noden als hij toch moest weten dat hun komst betekende dat zijn heerschappij op dezelfde dag zou eindigen?
De Spanjaard antwoordde niet dadelijk, maar nam ons onderzoekend op.

Traducciones

alemánSpanier
bajo sajónspanjaard
catalánespanyol; hispà
danésspanier
españolespañol
esperantohispano
finésespanjalainen
francésEspagnol
frisón de SaterlandSpanier
frisón occidentalSpanjoal
griegoΙσπανός
húngarospanyol
inglésSpaniard
italianospagnolo; spagnuolo
papiamentospañó
polacoHiszpan
portuguésespanhol
suecospanjor
turcoİspanyol