Información sobre la palabra beuken (neerlandés → Esperanto: bategi)

Sinónimos: aframmelen, afranselen, aftuigen, een pak rammel geven

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈbøkə(n)/
Separaciónbeu·ken

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) beuk(ik) beukte
(jij) beukt(jij) beukte
(hij) beukt(hij) beukte
(wij) beuken(wij) beukten
(jullie) beuken(jullie) beukten
(gij) beukt(gij) beuktet
(zij) beuken(zij) beukten
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) beuke(dat ik) beukte
(dat jij) beuke(dat jij) beukte
(dat hij) beuke(dat hij) beukte
(dat wij) beuken(dat wij) beukten
(dat jullie) beuken(dat jullie) beukten
(dat gij) beuket(dat gij) beuktet
(dat zij) beuken(dat zij) beukten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
beukbeukt
Participios
Participio presenteParticipio pasado
beukend, beukende(hebben) gebeukt

Muestras de uso

De branding beukte tegen de bergwand en de vulkaan rommelde, maar heer Ollie toeterde voort, totdat hij plotseling een vin zag, die in een boog om hem heen bewoog.
De bomen, gezwaaid door machtige armen, beukten het hout met een daverende klap in stukken.

Traducciones

alemánverhauen; verbläuen; verprügeln
españolaporrear; pegar; zurrar
esperantobategi
frisón de Saterlandblouderch un blau haue; buukje; ferhaue; ferkammesoolje; ferklopje; fertoobakje; ferwalkje; katoolje; truchhaue
frisón occidentalôfrosse; ôftichelje; omseamje
inglésthrash; pound; bash
latíncassare
rusoбухать; бухнуть