Información sobre la palabra bepleisteren (neerlandés → Esperanto: stuki)

Sinónimos: pleisteren, plaasteren, stukadoren

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/bəˈplɛi̯stərə(n)/
Separaciónbe·pleis·te·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) bepleister(ik) bepleisterde
(jij) bepleistert(jij) bepleisterde
(hij) bepleistert(hij) bepleisterde
(wij) bepleisteren(wij) bepleisterden
(jullie) bepleisteren(jullie) bepleisterden
(gij) bepleistert(gij) bepleisterdet
(zij) bepleisteren(zij) bepleisterden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) bepleistere(dat ik) bepleisterde
(dat jij) bepleistere(dat jij) bepleisterde
(dat hij) bepleistere(dat hij) bepleisterde
(dat wij) bepleisteren(dat wij) bepleisterden
(dat jullie) bepleisteren(dat jullie) bepleisterden
(dat gij) bepleisteret(dat gij) bepleisterdet
(dat zij) bepleisteren(dat zij) bepleisterden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
bepleisterbepleistert
Participios
Participio presenteParticipio pasado
bepleisterend, bepleisterende(hebben) bepleisterd

Traducciones

alemánin Stuck arbeiten
españolrevocar
esperantostuki
francésrevêtir
frisón de Saterlandbeploasterje; ploasterje
inglésplaster
portuguésestucar; rebocar