Información sobre la palabra riskeren (neerlandés → Esperanto: riski)

Sinónimos: kans lopen, op het spel zetten, wagen, in de waagschaal stellen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/rɪsˈketə(n)/
Separaciónris·ke·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) riskeer(ik) riskeerde
(jij) riskeert(jij) riskeerde
(hij) riskeert(hij) riskeerde
(wij) riskeren(wij) riskeerden
(jullie) riskeren(jullie) riskeerden
(gij) riskeert(gij) riskeerdet
(zij) riskeren(zij) riskeerden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) riskere(dat ik) riskeerde
(dat jij) riskere(dat jij) riskeerde
(dat hij) riskere(dat hij) riskeerde
(dat wij) riskeren(dat wij) riskeerden
(dat jullie) riskeren(dat jullie) riskeerden
(dat gij) riskeret(dat gij) riskeerdet
(dat zij) riskeren(dat zij) riskeerden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
riskeerriskeert
Participios
Participio presenteParticipio pasado
riskerend, riskerende(hebben) geriskeerd

Muestras de uso

Ik zal mijn leven hiermee riskeren, en zo goed staan de kansen helemaal niet.

Traducciones

alemánriskieren; wagen; dem Zufall überlassen; aufs Spiel setzen
catalánarriscar; exposar
danésriskere
españolarriesgar; exponer
esperantoriski
feroésvága
finésvaarantaa
francésaventurer; oser; risquer
frisón de Saterlandriskierje; woogje
frisón occidentalnoedzje
ingléshazard; risk
italianoarrischiare
papiamentoriska
portuguésarriscar; avançar; aventurar
rumanorisca; se aventura
suecoriskera; våga; äventyra
tailandésเสี่ยง