Información sobre la palabra uitlenen (neerlandés → Esperanto: pruntedoni)

Sinónimos: borgen, lenen, voorschieten

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈœy̯tlenə(n)/
Separaciónuit·le·nen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) leen uit(ik) leende uit
(jij) leent uit(jij) leende uit
(hij) leent uit(hij) leende uit
(wij) lenen uit(wij) leenden uit
(jullie) lenen uit(jullie) leenden uit
(gij) leent uit(gij) leendet uit
(zij) lenen uit(zij) leenden uit
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) uitlene(dat ik) uitleende
(dat jij) uitlene(dat jij) uitleende
(dat hij) uitlene(dat hij) uitleende
(dat wij) uitlenen(dat wij) uitleenden
(dat jullie) uitlenen(dat jullie) uitleenden
(dat gij) uitlenet(dat gij) uitleendet
(dat zij) uitlenen(dat zij) uitleenden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
leen uitleent uit
Participios
Participio presenteParticipio pasado
uitlenend, uitlenende(hebben) uitgeleend

Muestras de uso

Hij leent geld uit tegen een percentage dat hoger is dan wettelijk is toegestaan.

Traducciones

alemánborgen; leihen
danéslåne
españoladelantar; dar en préstamo
esperantopruntedoni; alprunti; prunti
frisón de Saterlandbuurgje
ingléslend; loan
inglés antiguoaborgian
italianoprestare
polacopożyczyć
portuguésdar por empréstimo; emprestar
rumanoîmprumuta
rusoдавать взаймы
sranan tongoleni
tailandésให้ยืม