Información sobre la palabra belemmeren (neerlandés → Esperanto: obstrukci)

Sinónimos: opstoppen, verstoppen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/bəˈlɛmərə(n)/
Separaciónbe·lem·me·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) belemmer(ik) belemmerde
(jij) belemmert(jij) belemmerde
(hij) belemmert(hij) belemmerde
(wij) belemmeren(wij) belemmerden
(jullie) belemmeren(jullie) belemmerden
(gij) belemmert(gij) belemmerdet
(zij) belemmeren(zij) belemmerden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) belemmere(dat ik) belemmerde
(dat jij) belemmere(dat jij) belemmerde
(dat hij) belemmere(dat hij) belemmerde
(dat wij) belemmeren(dat wij) belemmerden
(dat jullie) belemmeren(dat jullie) belemmerden
(dat gij) belemmeret(dat gij) belemmerdet
(dat zij) belemmeren(dat zij) belemmerden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
belemmerbelemmert
Participios
Participio presenteParticipio pasado
belemmerend, belemmerende(hebben) belemmerd

Traducciones

españolobstruir
esperantoobstrukci
feroésdraga út; tálma; tarna; tippa
ingléshamper; obstruct