Información sobre la palabra mompelen (neerlandés → Esperanto: murmuri)

Sinónimos: brommen, morren, mummelen, murmelen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈmɔmpələ(n)/
Separaciónmom·pe·len

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) mompel(ik) mompelde
(jij) mompelt(jij) mompelde
(hij) mompelt(hij) mompelde
(wij) mompelen(wij) mompelden
(jullie) mompelen(jullie) mompelden
(gij) mompelt(gij) mompeldet
(zij) mompelen(zij) mompelden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) mompele(dat ik) mompelde
(dat jij) mompele(dat jij) mompelde
(dat hij) mompele(dat hij) mompelde
(dat wij) mompelen(dat wij) mompelden
(dat jullie) mompelen(dat jullie) mompelden
(dat gij) mompelet(dat gij) mompeldet
(dat zij) mompelen(dat zij) mompelden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
mompelmompelt
Participios
Participio presenteParticipio pasado
mompelend, mompelende(hebben) gemompeld

Muestras de uso

„Tot uw orders”, mompelde de dienaar een weinig teleurgesteld.
De priesters mompelden en schudden hun hoofd.
Zo mompelende naderde hij een motorrijder, die moeilijkheden met zijn voertuig had.
Sam mompelde iets onverstaanbaars.
„Helaas!” mompelde de vreemde.

Traducciones

alemánmurmeln; murren
catalánbrogir; murmurar; remorejar
españolhablar bajo; murmurar; refunfuñar
esperantomurmuri
feroésduna; illkennast; murra
finéskohista
francésmurmurer
frisón de Saterlandbrumje; mäd lääsende Tunge baale; muddelje; mummelje; murje; murmelje
inglésmurmur; mutter
portuguésmurmurar; resmungar