Información sobre la palabra beknotten (neerlandés → Esperanto: limigi)

Sinónimos: begrenzen, beperken, beperkingen opleggen aan

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/bəˈknɔtə(n)/
Separaciónbe·knot·ten

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) beknot(ik) beknotte
(jij) beknot(jij) beknotte
(hij) beknot(hij) beknotte
(wij) beknotten(wij) beknotten
(jullie) beknotten(jullie) beknotten
(gij) beknot(gij) beknottet
(zij) beknotten(zij) beknotten
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) beknotte(dat ik) beknotte
(dat jij) beknotte(dat jij) beknotte
(dat hij) beknotte(dat hij) beknotte
(dat wij) beknotten(dat wij) beknotten
(dat jullie) beknotten(dat jullie) beknotten
(dat gij) beknottet(dat gij) beknottet
(dat zij) beknotten(dat zij) beknotten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
beknotbeknot
Participios
Participio presenteParticipio pasado
beknottend, beknottende(hebben) beknot

Muestras de uso

Meedogenloos en geslepen als Torqual was, ontbrak het hem aan volgzaamheid, hetgeen zijn bruikbaarheid sterk beknotte.

Traducciones

afrikáansbegrens
alemánbegrenzen; beschränken; einschränken
checoomezit
danésindskrænke
españollimitar; restringir
esperantolimigi
francéslimiter
frisón de Saterlandbegränsje; bekniepe
frisón occidentalbegrinzgje; beheine
ingléscurtail
italianolimitare; restringere
luxemburguésbegrenzen
papiamentolimitá
portuguésdemarcar; limitar; restringir
suecoavgränsa; begränsa
tailandésจำกัด