Información sobre la palabra berekenen (neerlandés → Esperanto: komputi)

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/bəˈrekənə(n)/
Separaciónbe·re·ke·nen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) bereken(ik) berekende
(jij) berekent(jij) berekende
(hij) berekent(hij) berekende
(wij) berekenen(wij) berekenden
(jullie) berekenen(jullie) berekenden
(gij) berekent(gij) berekendet
(zij) berekenen(zij) berekenden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) berekene(dat ik) berekende
(dat jij) berekene(dat jij) berekende
(dat hij) berekene(dat hij) berekende
(dat wij) berekenen(dat wij) berekenden
(dat jullie) berekenen(dat jullie) berekenden
(dat gij) berekenet(dat gij) berekendet
(dat zij) berekenen(dat zij) berekenden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
berekenberekent
Participios
Participio presenteParticipio pasado
berekenend, berekenende(hebben) berekend

Muestras de uso

Bereken de tangens en de cotangens van die hoek.

Traducciones

alemánzählen; verarbeiten
catalánmesurar amb comptador
españolcomputar
esperantokomputi
feroésrokna; telja
ingléscompute
portuguéscomputar