Información sobre la palabra bakken (neerlandés → Esperanto: friti)

Sinónimo: fruiten

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈbɑkə(n)/
Separaciónbak·ken

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) bak(ik) bakte
(jij) bakt(jij) bakte
(hij) bakt(hij) bakte
(wij) bakken(wij) bakten
(jullie) bakken(jullie) bakten
(gij) bakt(gij) baktet
(zij) bakken(zij) bakten
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) bakke(dat ik) bakte
(dat jij) bakke(dat jij) bakte
(dat hij) bakke(dat hij) bakte
(dat wij) bakken(dat wij) bakten
(dat jullie) bakken(dat jullie) bakten
(dat gij) bakket(dat gij) baktet
(dat zij) bakken(dat zij) bakten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
bakbakt
Participios
Participio presenteParticipio pasado
bakkend, bakkende(hebben) gebakken

Muestras de uso

De vrouw des huizes knoopte een schort voor en bakte een heerlijke omelet.
Men bakke het gehakt bruin.
Wilt u ze bakken, borstel ze dan goed schoon en behandel ze net als u met gewone aardappelen zou doen.
Ze bakt een ei voor mij.

Traducciones

alemánbacken; braten; fritieren
bajo sajónbakken
catalánfregir
escocésfry
españolfreir
esperantofriti
feroéssteikja
francésfrire
frisón de Saterlandboake; bräide
frisón occidentalbakke
inglésfry
italianofriggere
malayomenggoreng
papiamentohasa
portuguésfrigir; fritar
rumanoprăji
tagalomagpirito; ipirito
tailandésทอด