Sinónimos: afmaken, afsluiten, beëindigen, uitmaken, voleindigen, een eind maken aan, eindigen, klaar zijn met
Categoría gramatical | verbo |
---|
Pronunciación | /bəˈslœy̯tə(n)/ |
---|
Separación | be·slui·ten |
---|
Conjugación
Modo indicativo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(ik) besluit | (ik) besloot |
(jij) besluit | (jij) besloot |
(hij) besluit | (hij) besloot |
(wij) besluiten | (wij) besloten |
(jullie) besluiten | (jullie) besloten |
(gij) besluit | (gij) besloot |
(zij) besluiten | (zij) besloten |
Modo subjuntivo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(dat ik) besluite | (dat ik) beslote |
(dat jij) besluite | (dat jij) beslote |
(dat hij) besluite | (dat hij) beslote |
(dat wij) besluiten | (dat wij) besloten |
(dat jullie) besluiten | (dat jullie) besloten |
(dat gij) besluitet | (dat gij) beslotet |
(dat zij) besluiten | (dat zij) besloten |
Modo imperativo |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
besluit | besluit |
Participios |
---|
Participio presente | Participio pasado |
---|
besluitend, besluitende | (hebben) besloten |
We besluiten het jaar zoals u inmiddels van ons gewend bent met een reisspecial.
Heer Bommel besloot zijn toespraak met een vriendelijke groet en begaf zich opgewekt huiswaarts.
Het was een uitstekend diner, dat besloten werd met verse perziken in cognac en koffie.