Información sobre la palabra inwikkelen (neerlandés → Esperanto: envolvi)

Sinónimos: hullen, omhullen, toestoppen, woelen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈɪnʋɪkələ(n)/
Separaciónin·wik·ke·len

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) wikkel in(ik) wikkelde in
(jij) wikkelt in(jij) wikkelde in
(hij) wikkelt in(hij) wikkelde in
(wij) wikkelen in(wij) wikkelden in
(jullie) wikkelen in(jullie) wikkelden in
(gij) wikkelt in(gij) wikkeldet in
(zij) wikkelen in(zij) wikkelden in
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) inwikkele(dat ik) inwikkelde
(dat jij) inwikkele(dat jij) inwikkelde
(dat hij) inwikkele(dat hij) inwikkelde
(dat wij) inwikkelen(dat wij) inwikkelden
(dat jullie) inwikkelen(dat jullie) inwikkelden
(dat gij) inwikkelet(dat gij) inwikkeldet
(dat zij) inwikkelen(dat zij) inwikkelden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
wikkel inwikkelt in
Participios
Participio presenteParticipio pasado
inwikkelend, inwikkelende(hebben) ingewikkeld

Traducciones

alemáneinhüllen; einschlagen; einwickeln; umhüllen; umschlagen
españolenrollar
esperantoenvolvi; volvekovri
frisón de Saterlandienhülje; ienslo; ienwikkelje
inglésenvelop; wrap
portuguésenvolver