Sinónimos: emitteren, in omloop brengen
Categoría gramatical | verbo |
---|
Conjugación
Modo indicativo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(ik) geef uit | (ik) gaf uit |
(jij) geeft uit | (jij) gaf uit |
(hij) geeft uit | (hij) gaf uit |
(wij) geven uit | (wij) gaven uit |
(jullie) geven uit | (jullie) gaven uit |
(gij) geeft uit | (gij) gaaft uit |
(zij) geven uit | (zij) gaven uit |
Modo subjuntivo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(dat ik) uitgeve | (dat ik) uitgave |
(dat jij) uitgeve | (dat jij) uitgave |
(dat hij) uitgeve | (dat hij) uitgave |
(dat wij) uitgeven | (dat wij) uitgaven |
(dat jullie) uitgeven | (dat jullie) uitgaven |
(dat gij) uitgevet | (dat gij) uitgavet |
(dat zij) uitgeven | (dat zij) uitgaven |
Modo imperativo |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
geef uit | geeft uit |
Participios |
---|
Participio presente | Participio pasado |
---|
uitgevend, uitgevende | (hebben) uitgegeven |