Información sobre la palabra vastleggen (neerlandés → Esperanto: difini)

Sinónimos: bepalen, definiëren, omschrijven

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈvɑstlɛɣə(n)/
Separaciónvast·leg·gen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) leg vast(ik) legde vast
(jij) legt vast(jij) legde vast
(hij) legt vast(hij) legde vast
(wij) leggen vast(wij) legden vast
(jullie) leggen vast(jullie) legden vast
(gij) legt vast(gij) legdet vast
(zij) leggen vast(zij) legden vast
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) vastlegge(dat ik) vastlegde
(dat jij) vastlegge(dat jij) vastlegde
(dat hij) vastlegge(dat hij) vastlegde
(dat wij) vastleggen(dat wij) vastlegden
(dat jullie) vastleggen(dat jullie) vastlegden
(dat gij) vastlegget(dat gij) vastlegdet
(dat zij) vastleggen(dat zij) vastlegden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
leg vastlegt vast
Participios
Participio presenteParticipio pasado
vastleggend, vastleggende(hebben) vastgelegd

Muestras de uso

Hoe heeft men de eenheid van magnetische flux vastgelegd?

Traducciones

afrikáansdefinieer
alemánbestimmen; definieren
bajo sajónümskryven; bepålen
catalándefinir
españoldefinir
esperantodifini
feroésgera av; greiða; lýsa
finésmääritellä
francésdéfiner; fixer
frisón de Saterlandbepeelje; bestimme; definierje
frisón occidentaldefiniearje
húngarodefiniál
inglésdefine; determine; allot
italianodefinire
papiamentodefiní
portuguésdefinir; designar; destinar; determinar; fixar; indicar; marcar