Sinónimos: beleven, doormaken, ervaren, ondervinden
Categoría gramatical | verbo |
---|
Pronunciación | /ˈmemakə(n)/ |
---|
Separación | mee·ma·ken |
---|
Conjugación
Modo indicativo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(ik) maak mee | (ik) maakte mee |
(jij) maakt mee | (jij) maakte mee |
(hij) maakt mee | (hij) maakte mee |
(wij) maken mee | (wij) maakten mee |
(jullie) maken mee | (jullie) maakten mee |
(gij) maakt mee | (gij) maaktet mee |
(zij) maken mee | (zij) maakten mee |
Modo subjuntivo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(dat ik) meemake | (dat ik) meemaakte |
(dat jij) meemake | (dat jij) meemaakte |
(dat hij) meemake | (dat hij) meemaakte |
(dat wij) meemaken | (dat wij) meemaakten |
(dat jullie) meemaken | (dat jullie) meemaakten |
(dat gij) meemaket | (dat gij) meemaaktet |
(dat zij) meemaken | (dat zij) meemaakten |
Participios |
---|
Participio presente | Participio pasado |
---|
meemakend, meemakende | (hebben) meegemaakt |
Zij had weleens gehoord van mensen die wakker werden en niet wisten waar of wie zij waren, maar nooit had zij verwacht dat zij zoiets zelf nog eens zou meemaken.
Weet je zeker dat we lang genoeg zullen leven om die dag mee te maken?