Sinónimos: uitlaten, verzaken, weglaten, aan zich voorbij laten gaan
Categoría gramatical | verbo |
---|
Pronunciación | /ˈovərslan/ |
---|
Separación | over·slaan |
---|
Conjugación
Modo indicativo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(ik) sla over | (ik) sloeg over |
(jij) slaat over | (jij) sloeg over |
(hij) slaat over | (hij) sloeg over |
(wij) slaan over | (wij) sloegen over |
(jullie) slaan over | (jullie) sloegen over |
(gij) slaat over | (gij) sloegt over |
(zij) slaan over | (zij) sloegen over |
Modo subjuntivo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(dat ik) oversla | (dat ik) oversloege |
(dat jij) oversla | (dat jij) oversloege |
(dat hij) oversla | (dat hij) oversloege |
(dat wij) overslaan | (dat wij) oversloegen |
(dat jullie) overslaan | (dat jullie) oversloegen |
(dat gij) overslaat | (dat gij) oversloeget |
(dat zij) overslaan | (dat zij) oversloegen |
Modo imperativo |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
sla over | slaat over |
Participios |
---|
Participio presente | Participio pasado |
---|
overslaand, overslaande | (hebben) overgeslagen |
Men kon best eens een paar dagen overslaan.
Zo onopvallend mogelijk liep ze naar de andere kant van het bureau, om te zien of er niemand was overgeslagen.