Sinónimos: ronddelen, rondgeven, uitreiken, verdelen
Categoría gramatical | verbo |
---|
Pronunciación | /ˈœy̯delə(n)/ |
---|
Separación | uit·de·len |
---|
Conjugación
Modo indicativo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(ik) uitdeel | (ik) uitdeelde |
(jij) uitdeelt | (jij) uitdeelde |
(hij) uitdeelt | (hij) uitdeelde |
(wij) uitdelen | (wij) uitdeelden |
(jullie) uitdelen | (jullie) uitdeelden |
(gij) uitdeelt | (gij) uitdeeldet |
(zij) uitdelen | (zij) uitdeelden |
Modo subjuntivo |
---|
Presente | Pasado |
---|
(dat ik) uitdele | (dat ik) uitdeelde |
(dat jij) uitdele | (dat jij) uitdeelde |
(dat hij) uitdele | (dat hij) uitdeelde |
(dat wij) uitdelen | (dat wij) uitdeelden |
(dat jullie) uitdelen | (dat jullie) uitdeelden |
(dat gij) uitdelet | (dat gij) uitdeeldet |
(dat zij) uitdelen | (dat zij) uitdeelden |
Modo imperativo |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
deel uit | deel uit |
Participios |
---|
Participio presente | Participio pasado |
---|
uitdelend, uitdelende | (hebben) uitgedeeld |
Tijdens de proefperiode werden dertien verboden uitgedeeld, terwijl er zestig incidenten plaatsvonden waar een OV‐verbod op staat.
Dan delen ze de whisky uit.