Información sobre la palabra paar (neerlandés → Esperanto: paro)

Sinónimos: duo, span, stel, stelletje, tweetal

Categoría gramaticalsustantivo
Pronunciación/paːr/
Separaciónpaar
Géneroneutro
Pluralparen

Diminutivo
SingularPlural
paartjepaartjes

Muestras de uso

Met vijfhonderd paar handen schoot het werk vlug op.
Zoals hij wel verwacht had, was er één paar ogen dat hem vermeed.
Andere voeten klonken nu op de trap van de club en Simon keek om de hoek en zag de eigenaar van het eerste paar op het trottoir verschijnen.

Traducciones

alemánPaar
bajo sajónpår
catalánparell; parella
españolpar; pareja
esperantoparo
feroéspar
finéspari
francéscouple; paire
frisón occidentalpear; twatal
húngaropár
ingléspair; couple
islandéspar
noruegopar
papiamentopar
polacopara
portuguéscasal; par; parelha
suecoduo; par
tailandésคู่