Informatie over het woord blaten (Nederlands → Esperanto: ŝafbleki)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈblatə(n)/
Afbrekingbla·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) blaat(ik) blaatte
(jij) blaat(jij) blaatte
(hij) blaat(hij) blaatte
(wij) blaten(wij) blaatten
(jullie) blaten(jullie) blaatten
(gij) blaat(gij) blaattet
(zij) blaten(zij) blaatten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) blate(dat ik) blaatte
(dat jij) blate(dat jij) blaatte
(dat hij) blate(dat hij) blaatte
(dat wij) blaten(dat wij) blaatten
(dat jullie) blaten(dat jullie) blaatten
(dat gij) blatet(dat gij) blaattet
(dat zij) blaten(dat zij) blaatten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
blaatblaat
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
blatend, blatende(hebben) geblaat

Vertalingen

Engelsbleat
Esperantoŝafbleki; bei
Fransbêler
Italiaansbelare
Latijnbalare
Russischблеять
Spaansbalar