Informatie over het woord varen (Nederlands → Esperanto: veturi)

Synoniemen: gaan, karren, rijden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈvaːrə(n)/
Afbrekingva·ren

Vervoeging

>
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vaar(ik) voer
(jij) vaart(jij) voer
(hij) vaart(hij) voer
(wij) varen(wij) voeren
(jullie) varen(jullie) voeren
(gij) vaart(gij) voert
(zij) varen(zij) voeren
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vare(dat ik) voere
(dat jij) vare(dat jij) voere
(dat hij) vare(dat hij) voere
(dat wij) varen(dat wij) voeren
(dat jullie) varen(dat jullie) voeren
(dat gij) varet(dat gij) voeret
(dat zij) varen(dat zij) voeren
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
vaarvaart
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
varend, varende(hebben/zijn) gevaren

Voorbeelden van gebruik

Deze rivier waren de blanken waarschijnlijk op gevaren in hun wanhopige poging de Jappen de ontsnappen.

Vertalingen

Afrikaansry
Catalaansanar; circular; viatjar
Deensfare; køre
Duitsfahren
Engelsdrive; go; ride; travel
Esperantoveturi
Finsajaa
Fransaller; aller en véhicule; se déplacer
Hongaarsutazik
Italiaanscamminare
Jiddischפֿאָרן
Latijnvehere
Noorskjøre
Poolsjechać
Portugeesandar; ir; rodar; viajar
Saterfriesfiere; gunge
Spaansir; ir en vehículo
Turksgitmek
Westerlauwers Friesfarre; gean; ride
Zweedsfara; åka