Informatie over het woord balken (Nederlands → Esperanto: azenbleki)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɑlkə(n)/
Afbrekingbal·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) balk(ik) balkte
(jij) balkt(jij) balkte
(hij) balkt(hij) balkte
(wij) balken(wij) balkten
(jullie) balken(jullie) balkten
(gij) balkt(gij) balktet
(zij) balken(zij) balkten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) balke(dat ik) balkte
(dat jij) balke(dat jij) balkte
(dat hij) balke(dat hij) balkte
(dat wij) balken(dat wij) balkten
(dat jullie) balken(dat jullie) balkten
(dat gij) balket(dat gij) balktet
(dat zij) balken(dat zij) balkten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
balkbalkt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
balkend, balkende(hebben) gebalkt

Vertalingen

Duitsiahen; wie ein Esel schreien; iah schreien
Engelsbray
Esperantoazenbleki; iai
Fransbraire
Latijnoncare
Portugeeszurrar
Turksanırmak