Informatie over het woord swingen (Nederlands → Esperanto: svingi)

Synoniemen: slingeren, zwaaien

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) swing(ik) swingde
(jij) swingt(jij) swingde
(hij) swingt(hij) swingde
(wij) swingen(wij) swingden
(jullie) swingen(jullie) swingden
(gij) swingt(gij) swingdet
(zij) swingen(zij) swingden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) swinge(dat ik) swingde
(dat jij) swinge(dat jij) swingde
(dat hij) swinge(dat hij) swingde
(dat wij) swingen(dat wij) swingden
(dat jullie) swingen(dat jullie) swingden
(dat gij) swinget(dat gij) swingdet
(dat zij) swingen(dat zij) swingden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
swingswingt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
swingend, swingende(hebben) geswingd

Vertalingen

Catalaansbrandar
Deenssvinge
Duitsschlingen; schwingen
Engelsswing
Esperantosvingi
Faeröersreiggja; veittra
Finsheiluttaa
Fransagiter; brandir
Italiaansbrandire
Portugeesagitar; bater; mexer; vibrar
Saterfriesswänke; swierje; swooie
Spaansblandir; tremolar
Zweedssvinga