Informatie over het woord opspuiten (Nederlands → Esperanto: suprenŝpruci)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpspœy̯tə(n)/
Afbrekingop·spui·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) spuit op(ik) spoot op
(jij) spuit op(jij) spoot op
(hij) spuit op(hij) spoot op
(wij) spuiten op(wij) spoten op
(jullie) spuiten op(jullie) spoten op
(gij) spuit op(gij) spoot op
(zij) spuiten op(zij) spoten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opspuite(dat ik) opspoote
(dat jij) opspuite(dat jij) opspoote
(dat hij) opspuite(dat hij) opspoote
(dat wij) opspuiten(dat wij) opspooten
(dat jullie) opspuiten(dat jullie) opspooten
(dat gij) opspuitet(dat gij) opspootet
(dat zij) opspuiten(dat zij) opspooten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
spuit opspuit op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opspuitend, opspuitende(hebben) opgespoten

Vertalingen

Esperantosuprenŝpruci