Synoniemen: dragen, ónderhouden, ondersteunen, ruggesteunen, schragen, steunen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsxorə(n)/ |
---|
Afbreking | scho·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) schoor | (ik) schoorde |
(jij) schoort | (jij) schoorde |
(hij) schoort | (hij) schoorde |
(wij) schoren | (wij) schoorden |
(jullie) schoren | (jullie) schoorden |
(gij) schoort | (gij) schoordet |
(zij) schoren | (zij) schoorden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) schore | (dat ik) schoorde |
(dat jij) schore | (dat jij) schoorde |
(dat hij) schore | (dat hij) schoorde |
(dat wij) schoren | (dat wij) schoorden |
(dat jullie) schoren | (dat jullie) schoorden |
(dat gij) schoret | (dat gij) schoordet |
(dat zij) schoren | (dat zij) schoorden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
schoor | schoort |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
schorend, schorende | (hebben) geschoord |