Informatie over het woord beieren (Nederlands → Esperanto: sonori)

Synoniemen: aflopen, galmen, luiden, schalmen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɛi̯jərə(n)/
Afbrekingbei·e·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) beier(ik) beierde
(jij) beiert(jij) beierde
(hij) beiert(hij) beierde
(wij) beieren(wij) beierden
(jullie) beieren(jullie) beierden
(gij) beiert(gij) beierdet
(zij) beieren(zij) beierden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) beiere(dat ik) beierde
(dat jij) beiere(dat jij) beierde
(dat hij) beiere(dat hij) beierde
(dat wij) beieren(dat wij) beierden
(dat jullie) beieren(dat jullie) beierden
(dat gij) beieret(dat gij) beierdet
(dat zij) beieren(dat zij) beierden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
beierbeiert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
beierend, beierende(hebben) gebeierd

Vertalingen

Catalaansdringar; sonar
Duitshallen; klingen; läuten; schallen; tönen
Engelsring
Esperantosonori
Faeröersgella; glinta; ringja
Finssoida
Franssonner; tinter
Portugeessoar; vibrar
Saterfriesdunsje; klinge; läide; skalje
Westerlauwers Friesskilje; liede