Informatie over het woord afknotten (Nederlands → Esperanto: sensuprigi)

Synoniemen: knotten, toppen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfknɔtə(n)/
Afbrekingaf·knot·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) knot af(ik) knotte af
(jij) knot af(jij) knotte af
(hij) knot af(hij) knotte af
(wij) knotten af(wij) knotten af
(jullie) knotten af(jullie) knotten af
(gij) knot af(gij) knottet af
(zij) knotten af(zij) knotten af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afknotte(dat ik) afknotte
(dat jij) afknotte(dat jij) afknotte
(dat hij) afknotte(dat hij) afknotte
(dat wij) afknotten(dat wij) afknotten
(dat jullie) afknotten(dat jullie) afknotten
(dat gij) afknottet(dat gij) afknottet
(dat zij) afknotten(dat zij) afknotten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
knot afknot af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afknottend, afknottende(hebben) afgeknot

Vertalingen

Duitskappen
Engelstop; truncate
Esperantosensuprigi
Saterfrieskapje; kopje