Synoniemen: doornemen, nazeggen, repeteren, naspelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɦɛrˈɦalə(n)/ |
---|
Afbreking | her·ha·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) herhaal | (ik) herhaalde |
(jij) herhaalt | (jij) herhaalde |
(hij) herhaalt | (hij) herhaalde |
(wij) herhalen | (wij) herhaalden |
(jullie) herhalen | (jullie) herhaalden |
(gij) herhaalt | (gij) herhaaldet |
(zij) herhalen | (zij) herhaalden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) herhale | (dat ik) herhaalde |
(dat jij) herhale | (dat jij) herhaalde |
(dat hij) herhale | (dat hij) herhaalde |
(dat wij) herhalen | (dat wij) herhaalden |
(dat jullie) herhalen | (dat jullie) herhaalden |
(dat gij) herhalet | (dat gij) herhaaldet |
(dat zij) herhalen | (dat zij) herhaalden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
herhaal | herhaalt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
herhalend, herhalende | (hebben) herhaald |
Dan hoef ik het verhaal niet meer te herhalen.
Ze willen dat elke eerste zaterdag van de maand ergens in Nederland herhalen.
De tocht van de vorige dag naar de tempel van Issus werd herhaald.
De veilingmeester herhaalde het bod.