Informatie over het woord nabloeien (Nederlands → Esperanto: reflori)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈnablujə(n)/
Afbrekingna·bloei·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) nabloei(ik) nabloeide
(jij) nabloeit(jij) nabloeide
(hij) nabloeit(hij) nabloeide
(wij) nabloeien(wij) nabloeiden
(jullie) nabloeien(jullie) nabloeiden
(gij) nabloeit(gij) nabloeidet
(zij) nabloeien(zij) nabloeiden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) nabloeie(dat ik) nabloeide
(dat jij) nabloeie(dat jij) nabloeide
(dat hij) nabloeie(dat hij) nabloeide
(dat wij) nabloeien(dat wij) nabloeiden
(dat jullie) nabloeien(dat jullie) nabloeiden
(dat gij) nabloeiet(dat gij) nabloeidet
(dat zij) nabloeien(dat zij) nabloeiden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
nabloeiend, nabloeiende(hebben) nagebloeid

Vertalingen

Engelsbloom later
Esperantoreflori