Informatie over het woord apostroferen (Nederlands → Esperanto: apostrofi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/apostroˈfeːrə(n)/
Afbrekingapo·stro·fe·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) apostrofeer(ik) apostrofeerde
(jij) apostrofeert(jij) apostrofeerde
(hij) apostrofeert(hij) apostrofeerde
(wij) apostroferen(wij) apostrofeerden
(jullie) apostroferen(jullie) apostrofeerden
(gij) apostrofeert(gij) apostrofeerdet
(zij) apostroferen(zij) apostrofeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) apostrofere(dat ik) apostrofeerde
(dat jij) apostrofere(dat jij) apostrofeerde
(dat hij) apostrofere(dat hij) apostrofeerde
(dat wij) apostroferen(dat wij) apostrofeerden
(dat jullie) apostroferen(dat jullie) apostrofeerden
(dat gij) apostroferet(dat gij) apostrofeerdet
(dat zij) apostroferen(dat zij) apostrofeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
apostrofeerapostrofeert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
apostroferend, apostroferende(hebben) geapostrofeerd

Vertalingen

Duitsapostrophieren; mit einem Apostroph versehen
Engelsapostrophize
Esperantoapostrofi
Portugeesapostrofar; pôr apóstrofe