Synoniemen: voorafgaan, voorgaan, vooropgaan
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) loop voor | (ik) liep voor |
(jij) loopt voor | (jij) liep voor |
(hij) loopt voor | (hij) liep voor |
(wij) lopen voor | (wij) liepen voor |
(jullie) lopen voor | (jullie) liepen voor |
(gij) loopt voor | (gij) liept voor |
(zij) lopen voor | (zij) liepen voor |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) voorlope | (dat ik) voorliepe |
(dat jij) voorlope | (dat jij) voorliepe |
(dat hij) voorlope | (dat hij) voorliepe |
(dat wij) voorlopen | (dat wij) voorliepen |
(dat jullie) voorlopen | (dat jullie) voorliepen |
(dat gij) voorlopet | (dat gij) voorliepet |
(dat zij) voorlopen | (dat zij) voorliepen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
loop voor | loopt voor |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
voorlopend, voorlopende | (hebben) voorgelopen |