Informatie over het woord parfumeren (Nederlands → Esperanto: parfumi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/pɑrfyˈmerə(n)/
Afbrekingpar·fu·me·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) parfumeer(ik) parfumeerde
(jij) parfumeert(jij) parfumeerde
(hij) parfumeert(hij) parfumeerde
(wij) parfumeren(wij) parfumeerden
(jullie) parfumeren(jullie) parfumeerden
(gij) parfumeert(gij) parfumeerdet
(zij) parfumeren(zij) parfumeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) parfumere(dat ik) parfumeerde
(dat jij) parfumere(dat jij) parfumeerde
(dat hij) parfumere(dat hij) parfumeerde
(dat wij) parfumeren(dat wij) parfumeerden
(dat jullie) parfumeren(dat jullie) parfumeerden
(dat gij) parfumeret(dat gij) parfumeerdet
(dat zij) parfumeren(dat zij) parfumeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
parfumeerparfumeert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
parfumerend, parfumerende(hebben) geparfumeerd

Voorbeelden van gebruik

Nou en of je dat gezien hebt, geparfumeerde hond.
Je hebt je voeten niet gewassen, noch je haar geparfumeerd.

Vertalingen

Duitsparfümieren
Engelsperfume
Esperantoparfumi
Fransparfumer
Papiamentsperfumá
Portugeesdefumar; perfumar
Saterfriesparfümierje