Informatie over het woord napraten (Nederlands → Esperanto: papagumi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈnapratə(n)/
Afbrekingna·pra·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) praat na(ik) praatte na
(jij) praat na(jij) praatte na
(hij) praat na(hij) praatte na
(wij) praten na(wij) praatten na
(jullie) praten na(jullie) praatten na
(gij) praat na(gij) praattet na
(zij) praten na(zij) praatten na
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) naprate(dat ik) napraatte
(dat jij) naprate(dat jij) napraatte
(dat hij) naprate(dat hij) napraatte
(dat wij) napraten(dat wij) napraatten
(dat jullie) napraten(dat jullie) napraatten
(dat gij) napratet(dat gij) napraattet
(dat zij) napraten(dat zij) napraatten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
praat napraat na
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
napratend, napratende(hebben) nagepraat

Vertalingen

Engelsparrot
Esperantopapagumi; papagi
Portugeespapaguear